Na het welkomstwoordje en de gebruikelijke veiligheidsinstructies klinkt er een gebed door het vliegtuig. Dat heb ik niet eerder meegemaakt, maar bij Saudia Airlines is het een vast onderdeel van elke vlucht, dat net als de uitleg over hoe een zwemvest op te blazen massaal wordt genegeerd. Ik voel me er niets veiliger of onveiliger door tijdens de vliegtocht naar Thailand.
Desniettegenstaande (yes, dat woord heb ik gebruikt!) verloopt de landing in Bangkok soepel. Vanaf het vliegveld ga ik met het openbaar vervoer naar de stad, mijn hotel ligt aan een rustige straat met veel eetgelegenheden, waarvan ik de dichtstbijzijnde uitkies nadat ik ben ingecheckt. Het is een caravan aan de overzijde, waar ik voor weinig geld een pad thai en een grote fles koud bier bestel, waarna ik plaatsneem op het kleine terrasje ernaast. De eerste maaltijd in Thailand smaakt me bijzonder goed.

In Bangkok ben ik vooral een toerist, die de buurt verkent, een hapje eet en een duik neemt in het zwembad op het dak van het hotel. Dat klinkt alsof ik in een vijfsterrenresort zit, mijn slaapplaats is echter een net iets meer dan doorsnee hotel, waar een overnachting hetzelfde kost als een bed in een slaapzaal van een westerse jeugdherberg. Een goede prijs voor een eigen kamer met toilet dus.
Thaise massage
Ook bezoek ik Wat Pho, de tempel van de liggende Boeddha, een beeld van 46 meter lang en 15 meter hoog bedekt met bladgoud. Wat Pho schijnt de ontstaansplek van de traditionele Thaise massage te zijn, maar daar heb ik weinig van gemerkt. In het complex waar de tempel ligt, bevindt zich tevens dé toeristische trekpleister van Bangkok, het Koninklijk Paleis (Grand Palace), dat tegenwoordig niet meer als zodanig in gebruik is. Omdat ik er in het verleden al geweest ben, laat ik het voor wat het is.

Na enkele dagen in Bangkok stap ik op een bus, die me in drie kwartier naar een station brengt dat nog altijd midden in de stad ligt. Vanaf daar neem ik de trein richting Ayutthaya, een rit van ongeveer anderhalf uur. De bus- en treinreis kosten samen 22 baht, dat is ongeveer 60 cent.
Aan het loket krijg ik meteen de vraag of ik naar Phuket ga, want dat is kennelijk wat men verwacht van iemand met een rugzak op. Nee dus.
Onthoofd
In Ayutthaya kom ik aan op een perron dat netjes is betegeld en waar mooie houten bankjes staan. Niet ver van het station zet een motorboot mij de rivier over, het deel van de stad waar ik zijn moet ligt aan de andere kant van het water. Er zijn ruïnes van tempels, waarvan de oudste uit de veertiende eeuw stamt, en er is een avondmarkt.

Op een gehuurde fiets verken ik Ayutthaya en van alle tempels in de stad bekijk ik er twee; de best bewaarde, want de minst oude, en de waarschijnlijk meest populaire, waar het hoofd van een Boeddhabeeld tussen de wortels van een boom is vastgegroeid en mee omhoog lijkt getild.

Na een kleine week louter Thais voedsel bestel ik tijdens de lunch voor de afwisseling pizza. Of ik er kaas bij wil, vraagt de serveerster, waarna ze een knijpfles toont. Ik bedank vriendelijk. ‘s Avonds kies ik weer voor lokaal en eet ik op de avondmarkt, wat een klein feestje is door het grote aanbod van verse maaltijden.
Khao Yai
Na alle tempelcultuur wordt het tijd voor Thaise natuur. Ik reis naar Pak Chong om van daaruit een georganiseerde toer te doen naar Khao Yai, het oudste en meest bezochte nationale park van Thailand.
De eerste dag van de toer is een middag- en avondprogramma, de groep bestaat uit acht mensen, die allemaal uit verschillende Europese landen komen. Op één persoon na heeft iedereen zijn baan opgezegd om te kunnen reizen. Een stel uit Frankrijk heeft ook het huis verkocht, er zijn dus meer mensen die dat doen.

De tel kwijt
We zwemmen in een kreek en bezoeken een grot waar vleermuizen ondersteboven hangen te slapen. Het zijn er niet veel, maar als het begint te schemeren, rijden we naar een plek waar meer vleermuizen zijn. We arriveren kort voor ze uitvliegen, volgens onze gids zijn het er twee miljoen. Ik heb ze niet geteld (bij 250 duizend raak ik de tel kwijt), maar het zijn er in elk geval veel.
De volgende morgen gaan we het park in voor een wandeltocht en een rondrit langs de meest bijzondere plekken van Khao Yai. Onderweg zien we zo ongeveer alle dieren waarvoor je naar het park komt: grote hagedissen, withand- en zwartkopgibbons (mensapen), leeuwmakaken (die me aan bavianen doen denken), een muntjak (ook wel blaffend hert genoemd), een python van een meter of twee en een Indische olifant. Geslaagde dag.

©JJ Harrison, CC BY 3.0
Via Khon Kaen, waar verder geen reiziger te bekennen is en geen mens Engels spreekt, ga ik verder naar Phu Kradueng. Daar wacht me een leuke uitdaging: in het gelijknamige nationale park is een wandelroute van 5,5 kilometer lang, die eindigt op een plateau dat 900 meter hoger ligt. Een flinke klim dus.
Smurfen
Ik overnacht in een 1 kamerhuisje met een bescheiden inrichting. Het onderstel van het bed is nooit uit de plastic verpakking gehaald (dan gaat het langer mee?) en in de hoek van het vertrek staat een werkelijk briljante smurfenblauwe koelkast.
Als ik bij de receptie – een groot woord voor wat het werkelijk is – vraag naar de makkelijkste manier om bij de ingang van het park te komen, wordt mij een scooter aangeboden. Het exemplaar van oma om precies te zijn, neem maar mee dat ding, gratis en voor niets.
De volgende morgen scheur ik in alle vroegte naar het park om te beginnen aan de bergwandeling. Die is langer, maar blijkt beter te doen dan de vergelijkbare klim van een paar maand geleden in Canada. Vanwege het tijdstip is het pad omhoog nog rustig.
Zwoegen
Onderweg kom ik vooral dragers tegen, die bagage omhoogtillen van mensen die boven blijven overnachten. Op hun schouder ligt een lange bamboestok met aan beide uiteinden soms wel drie rugzakken. Ik voel een combinatie van respect en medelijden als ik ze zie zwoegen.

Boven op het plateau is het bewolkt, het uitzicht valt daardoor tegen. ‘s Nachts koelt het er flink af en ik heb weinig zin om in een tentje op een bergvlakte te liggen klappertanden. Ik slaap liever bij de blauwe koelkast.
Op de terugweg kom ik veel mensen tegen die na mij aan de heenweg zijn begonnen. Ik ben de enige niet‑Thai op het hele traject en daarmee een bezienswaardigheid. Mensen proberen in gebrekkig Engels iets tegen me te zeggen, kinderen zwaaien en bijna iedereen lacht en knikt vriendelijk naar me. Voor eventjes ben ik wereldberoemd en geloof me, daar is de lol snel af.
Grotten
Met enkele tussenstops in andere plaatsen reis ik door naar Nong Khai, een ontspannen oord dichtbij de grens met Laos. Sterker nog, als ik opzij kijk zie ik dat land aan de andere kant van de rivier liggen. Over een paar dagen ga ik de grens over, maar voor die tijd wil ik eerst nog naar Wat Phu Tok, een tempel op een berg, waar je via een stelsel van houten paden rondom naar boven kunt klimmen. Er zijn grotten die door monniken worden gebruikt om te mediteren.

Of ik ook zulke foto’s als hierboven kan maken weet ik niet. Het weer is vandaag en de komende dagen wisselvallig met soms heftige hoosbuien. Wie weet spoel ik van de berg en moet ik me vastklampen aan een afgebroken plank om te voorkomen dat ik val.
Ja, ja, een heuse cliffhanger aan het eind van dit stuk, letterlijk en figuurlijk. Wordt vervolgd.